De (juridische) basis

Bij eigenrichting wordt voor “eigen rechter” gespeeld, omdat andere manieren bijvoorbeeld als ineffectief worden ervaren. Eigenrichting is in principe verboden. In enkele gevallen kan van deze lijn worden afgeweken, zoals bijvoorbeeld op basis van artikel 5:44 van het Burgerlijk Wetboek, waarin wordt aangegeven dat doorschietende wortels weggehakt mogen worden.

Als een gemeente haar eigendom wil beschermen en ontruiming wil afdwingen, kan zij haar eigendom op basis van wet en regelgeving terugeisen met als grondslag de revindicatievordering.[2] Pas na een gerechtelijk vonnis mag de gemeente optreden tegen de inbreuk op haar eigendom, omdat een titel noodzakelijk is voor een ontruiming. Het vonnis kan vervolgens worden uitgevoerd door een deurwaarder. [3]

Wanneer een gemeente ontruimt zonder een geldige titel, riskeert zij een procedure. De bezitter, ookwel de niet-eigenaar, kan na het kwijtraken van zijn bezit een vordering instellen op basis van artikel 3:125 BW. Dit wordt ook wel de bezitsactie genoemd. Op basis van dit artikel kan de bezitter herstel van de oude situatie vorderen. De vordering dient binnen een jaar na verlies te worden ingesteld. De rechter moet zo’n vordering in principe toewijzen, ondanks dat een gemeente een beter recht heeft dan de niet-eigenaar.[4] Dit blijkt onder andere uit een uitspraak van de rechtbank Dordrecht.[5]

Team Grondgebruik & Vastgoed
Heeft u naar aanleiding van bovenstaande een prangende vraag over eigenrichting? Neem gerust contact op. Wij helpen en denken graag mee!

Ellen de Jonge
Business Unit Director

In het algemeen geldt dat een bezitter van een zaak gevrijwaard dient te zijn tegen eigenrichting, in die zin dat het de werkelijk gerechtigde niet is toegestaan de zaak eigenmachtig terug te nemen. Indien dat laatste niettemin heeft plaatsgevonden, dient een vordering tot herstel in de oude toestand te worden toegewezen, behoudens bijzondere omstandigheden.

Daarnaast heeft de bezitter de mogelijkheid om een schadevergoeding te vorderen op grond van de onrechtmatige daad, ongeacht of er binnen een jaar een bezitsactie wordt ingesteld of niet.[6] In de rechtspraak komt naar voren dat een eigenaar zich niet schuldig mag maken aan eigenrichting als de eigenaar daarbij een onrechtmatige daad begaat. Dit blijkt onder andere uit een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. In deze uitspraak had een gemeente, zonder rechterlijke tussenkomst, pontons die in gebruik waren bij een zeilschool verwijderd van haar gronden. De rechtbank schatte de geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen op €30.000,-.[7]

Als een gemeente schuldig wordt bevonden aan eigenrichting, betekent dat niet dat haar rechten zijn verspeeld. Dit heeft de Hoge Raad in 1992 bepaald. Gelet op de redelijkheid en billijkheid kan een eigenaar na veroordeling van eigenrichting, alsnog een nieuwe zaak starten met als grondslag bijvoorbeeld de revindicatievordering.[8] De kaders van de bezitsactie en de kaders die gelden voor verjaring liggen nauw bij elkaar. Zo kan alleen een bezitter een vordering instellen op basis van artikel 3:125 BW. De bescherming van dit artikel geldt niet voor houders van een stuk gemeentegrond. Dit sluit aan bij het uitgangspunt dat een houder ook geen geslaagd beroep kan doen op verjaring. Mocht een gemeente om wat voor reden dan ook overwegen om zonder titel te ontruimen, dan dient een gemeente zich ervan bewust te zijn dat mogelijk sprake is van bezit. Mocht sprake zijn van bezit gedurende een termijn van twintig jaar, dan kan tevens sprake zijn van verjaring. Eigenrichting doet dan ook niets af aan de wettelijke mogelijkheid van verjaring.

Eigenrichting gerechtvaardigd?

Ondanks de hierboven genoemde risico’s kan het voorkomen dat een gemeente eigenhandig wil optreden tegen iemand die onrechtmatig haar gronden in gebruik neemt. Bijvoorbeeld omdat de grond op korte termijn nodig is voor de openbare ruimte zoals bijvoorbeeld een herinrichting van een straat. Is dit argument voldoende rechtvaardiging voor eigenrichting?

In de wet wordt bepaald dat rechtvaardigingsgronden bestaan voor een onrechtmatige daad.[9] In lijn met deze gedachte is het interessant om te bekijken of een inbreuk op het eigendomsrecht voldoende rechtvaardiging kan zijn voor eigenrichting. Hieronder worden enkele uitspraken besproken waarin belangrijke criteria naar voren komen voor deze vraag.

Uitspraak van de Hoge Raad (9 september 2005) [10]
In deze zaak heeft de verweerder enkele houten planken van zijn grond gehaald die door de eiser waren geplaatst. De eiser deed een beroep op verjaring. Het Hof oordeelt dat verjaring niet voldoende was aangetoond en dat de eigenrichting niet onrechtmatig is gebleken. Het is niet bewezen dat de verweerder de planken voor zichzelf wilde houden en daarnaast verbond de eiser onterechte eigendomspretentie aan het plaatsen van de wand met planken. De verweerder heeft slechts enkele planken weggehaald om weer toegang te krijgen tot de strook grond, niet de hele wand is verwijderd. De verweerder heeft daarom niet onrechtmatig gehandeld aldus het Hof. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de eiser verworpen.

Uitspraak van de rechtbank Den Haag (28 augustus 2012)[11]
In deze zaak heeft de gedaagde de erfafscheiding verwijderd, ondanks dat door de eiser de eigendom van de erfafscheiding werd betwist. Voor dit artikel is rechtsoverweging 4.5 van belang. Hierin benoemt de rechtbank dat het optreden van de gedaagde een ongewenste vorm van eigenrichting is, nu bij gedaagde bekend was dat eiser de eigendom van de haag betwistte. “Het was dan beter geweest eerst een (buitengerechtelijke) oplossing voor het geschil met betrekking tot de erfgrens te bewerkstelligen in plaats van aanstonds met werkzaamheden te beginnen waarvan de rechtmatigheid op zijn minst genomen discutabel is.

Uitspraak van het Hof Den Bosch (10 januari 2006) [12]
In deze zaak heeft de verweerder bouwactiviteiten verricht op een stuk grond, ondanks dat de eiser zich op het standpunt stelde dat hij de strook grond door verjaring had verkregen. De eiser ondernam geen actie tegen de bouwactiviteiten. Het Hof was om deze reden van mening dat de eiser zich niet actief heeft verzet tegen de bezitsdaden (eigenrichting) van de verweerder. Het Hof kende de eiser wel een schadevergoeding toe, maar deze werd flink gematigd door de omstandigheid dat de eiser zich niet had verzet tegen de bezitsdaden van de verweerder.[13]

Uit bovenstaande uitspraken blijkt dat enige nuance is aan te brengen op het verbod van eigenrichting. Een gemeente kan in bepaalde gevallen eigen bezitsdaden verrichten zonder dat meteen sprake is van strafbaar eigenrichting. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat het nodig is om een inbreuk op een eigendomsrecht (beroep op verjaring) af te weren, om zo weer toegang te krijgen tot de eigen grond. Hierbij moet wel op worden gelet dat het weghalen van particuliere zaken er niet op is gericht om ze zelf te behouden. Ook werden in de genoemde uitspraken niet alle spullen van de grond in kwestie gehaald, maar slechts een gedeelte om zo weer toegang tot de strook grond te krijgen. Tot slot moet geen discussie zijn over de eigendomsgrenzen.[14]

Conclusie

Gemeenten dienen zich ervan bewust te zijn dat eigenrichting in beginsel verboden is. Als toch aan eigenrichting wordt gedaan, wordt dat meestal niet positief beoordeeld door een rechter. Als een bezitsactie wordt ingesteld, zal deze in veel gevallen worden toegewezen. Aan de andere kant is er een onlosmakelijk verband met de onrechtmatige daad, wat ook met zich meebrengt dat in sommige situaties rechtvaardigingsgronden aanwezig kunnen zijn. Vanuit het standpunt van een gemeente is het begrijpelijk dat niet machteloos wordt toegekeken wanneer grond in gebruik wordt genomen, maar moet ook worden beseft dat de gemeente een voorbeeldfunctie heeft en dat eigenrichting een politiek gevoelige kwestie kan zijn. Het is daarom niet raadzaam om over te gaan tot eigenrichting. Mocht een gemeente om wat voor (praktische) reden dan ook overwegen om op in gebruik genomen gemeentegrond eigen bezitsdaden te verrichten, is het van belang om dit te doen binnen het kader dat wordt gegeven in de wet en de rechtspraak. Ook is het van belang om duidelijk te blijven communiceren over de eventuele vervolgstappen die gemaakt worden. Tot slot is het van belang om in het oog te houden of de grenzen worden betwist door de gebruiker en of mogelijk sprake is van verjaring.

[1] Het artikel wordt beperkt tot de mogelijkheden binnen het privaatrecht, omdat oneigenlijk grondgebruik doorgaans wordt aangepakt via de privaatrechtelijke weg.
[2] artikel 5:2 BW
[3] artikel 555 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
[4] Art. 3:125 lid 2 BW; Rb. Dordrecht 19 juli 2007, ECLI:NL:RBDOR:2007:BB0209.
[5] Rb. Dordrecht 19 juli 2007, ECLI:NL:RBDOR:2007:BB0209, r.o. 5.2.
[6] artikel 3:125 lid 3 BW
[7] Rb Rotterdam 21 mei 2014: ECLI:NL:RBROT:2014:4258, r.o. 5.44 en 5.48.
[8] HR 18 december 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0803.
[9] artikel 6:162 lid 2 BW
[10] HR 9 september 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AT9183.
[11] Vz Rb Den Haag 28 augustus 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BX5892.
[12] Hof Den Bosch: 10 januari 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AV5138.
[13] Hof Den Bosch: 10 januari 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AV5138, r.o. 4.9.
[14] Zie ook: Mr. Drs. E.M.C.M. van Leijen, Illegaal grondgebruik en ruimte, Amsterdam: Berghauser Pont Publishing 2015, p. 181.